‘Constante kwaliteit ruwvoer’

Grasexpert Bert PhilipsenRuwvoer moet constanter van kwaliteit zijn. Het exacte niveau is minder van belang. Dat betekent consequent werken binnen het gekozen ruwvoerproductiesysteem. Naar mijn mening is daar nog veel te verbeteren.

 

Kwaliteit van ruwvoer valt uiteen in vier onderdelen.

1. Het soort gras of basiskwaliteit die op het veld staat,

2. Het niveau van bemesting,

3. Het tijdstip of snede/zwaarte bij oogsten,

4. De groeiomstandigheden of het weer.

 

De kwaliteit van gras kunnen we indirect sturen door verzorging en graslandvernieuwing. 10 procent extra Engels raaigras in plaats van onkruid of open plekken in een grasbestand geeft al snel 300 kilo droge stof en 380 kVEM extra per hectare per jaar. Daarnaast zie ik vaak grote verschillen tussen percelen. Dan is er geen sprake van herhaalbare ruwvoerkwaliteit.

 

Bij de bemesting bepaalt het N-niveau nog altijd de hoeveelheid eiwit: één van de belangrijkste kwaliteitsparameters voor melkveehouders. Het principe blijft simpel, meer bemesten geeft meer ruw eiwit, minder bemesten betekent minder eiwit.

 

Echter het is wel een ‘hefboom’ met opbrengst en tijd (3). Blijft het gras langer staan dan daalt het eiwit.

 

Veel melkveehouders verschuilen zich, tot slot, achter ‘het weer’ (4) als het gaat om de kwaliteit van de kuil. Maar de basis principes 1, 2 en 3 blijven altijd werken. Maak je niet druk over het weer. Focus op die zaken waar u wel invloed op heeft.


Bert Philipsen
Animal Sciences Group Wageningen UR